Door Carol Beuchat Phd Met toestemming vertaald en overgenomen door Briardinfo.
De eerste stap in het plannen van een nestje is om de eigenschappen die je in de potentiële fokdieren wilt (en niet wilt) te evalueren. Van de eigenschappen die erfelijk zijn, d.i. In ieder geval gedeeltelijk bepaald worden door genen, wil je vooral weten of de hond deze specifieke genen heeft om de eigenschappen door te kunnen geven die jij graag terug wilt zien in de nakomelingen. We hebben DNA testen voor een paar nuttige zaken zoals vachtkleur en enkele ziektes, maar voor het grootste gedeelte zijn de genen die aanwezig zijn in de hond onbekend.
Als je een ervaren fokker bent, weet je dat je naar de verwanten van de hond kunt kijken –ouders, tantes en ooms, nestgenoten en vooral kinderen om een idee te krijgen van wat de hond waarschijnlijk doorgeeft. Wat je probeert is om de “fok waarde” van een hond te voorspellen; dat is, hoe waarschijnlijk is het om nakomelingen te produceren met een bepaalde eigenschap. Soms is het plaatje heel duidelijk, maar soms is het gecompliceerd en kun je alleen je vingers gekruist houden achter je rug. En het allerbeste wat je kunt doen is een subjectieve, zonder twijfel bevooroordeelde gissing.
Er zijn betere manieren om dit te doen. Als je weet dat een eigenschap erfelijk is en je ook weet dat een hond de helft van zijn genen van de vader krijgt en de helft van de moeder, dan kun je voorspellingen doen over hoe waarschijnlijk het is dat een hond de genen draagt van een bepaalde voorouder. Je doet dit soort dingen als je de inteelt coëfficiënt gebruikt om te schatten hoe groot de kans is om puppy's te fokken die homozygoot zijn voor een recessief allel die van beide kanten in de stamboom wordt geërfd. Ditzelfde kunnen we doen met een quantitatieve (d.i. numerieke) schatting. Van de fok waarde van een hond voor een bepaalde eigenschap, dit is de geschatte fok waarde. (in het Engels estimated beeding value, EBV).
Je herinnert je vast dat fenotype (P) afhankelijk is van zowel genen (G) als milieu (E): P = G + E
Hier bevat “milieu” elke factor die de eigenschap kan beïnvloeden welke niet genetisch is. Als we kunnen ontdekken wat G is, hebben we de informatie over hoe waarschijnlijk het is dat een hond de genen heeft voor een bepaalde eigenschap. Bijvoorbeeld, als je kijkt naar heup uitslagen, of naar een niet ingedaalde teelbal, of een röntgenfoto van dysplastische ellebogen, of de MRI van een Cavalier King Charles Spaniel verdacht van syringomyella, taxeer je alleen het fenotype. Je hebt geen idee hoeveel van de variatie van die eigenschap die er tussen dieren bestaat door genen wordt bepaald en hoeveel bepaald wordt door zaken die niet genetisch zijn. Omdat selectie alleen invloed heeft op genen, is het kennen van de echte fok waarde voor een eigenschap in een bepaalde hond extreem waardevol.
EBVs worden al decennia lang gebruikt door fokkers van andere gedomesticeerde dieren. “Maar”, hoor ik je zeggen, “honden zijn geen vee”. Kunnen EBV's succesvol toegepast worden in honden? Ja.
Hier zijn enkele voorbeelden. Je zult in beide voorbeelden zien dat de inspanningen van fokkers om een genetisch probleem te beheersen door selectie tegen een ongewenst fenotype maar weinig succes had voordat men EBV's ging gebruiken.
Cryptorchidie in Boxers Cryptorchidie (het niet indalen van een of beide testikels) is een probleem in veel rassen en historisch gezien hadden Boxers een hoge incidentie van cryptorchydie. Als geen van beide testikels in daalt, is de hond steriel, omdat de warmte van het lichaam op de spermaproductie ingrijpt Maar een hond met één testikel is vruchtbaar (hoewel gevoelig voor testikel tumoren).
De meeste nu levende Boxers zijn in hun stamboom terug te leiden tot vier Duitse dekreuen –Sigurd von Dom en zijn drie kleinzonen, Utz von Dom, Dorian von Marienhof en Lustig von Dom. Alle vier gaven cryptorchide nakomelingen. De eerste pogingen om de frequentie van cryptorchidie te verminderen begon in 1942 met een totale ban op het fokken van honden met cryptorchidie (zie de grafiek hieronder). Desondanks nam de incidentie van cryptorchidie toe bij Oost-Duitse honden in de daarop volgende jaren, van 6% in 1941 naar 10% in 1981. In West-Duitse honden nam dit toe van 7% in 1959 naar 14% in 1985. In 1985 zorgden zorgen omtrent de genetische diversiteit van het ras, dat de kennel club fokkers aanmoedigde om minder bekende reuen te gebruiken en weg te fokken van de populaire dekreuen, maar dit zorgde nog steeds niet voor een verlaging van de incidentie van cryptorchidie.
De Duitse eenwording in 1990 vergrootte de toegang tot een bredere genenpool, maar crytorchidie bleef onverminderd toenemen. In 1996, werden wederom strenge fokregels opgelegd. Teven werden uit de fok gehaald als ze in 2 nesten cryptorchidie produceerden en reuen werden uit de fok gehaald als ze meer dan 15% crytorchiden hadden in tenminste 20 nakomelingen. Deze politiek reduceerde de frequentie van het voorkomen van cryptorchidie, maar het verwijderde ook 84% van de reproductieve honden uit de genenpool en in elk geval nam de verbetering na een paar jaar af.
Tot slot hief Duitsland in 2000 alle restricties op ten aanzien van crytorchidie en het gebruik van geschatte fok waarden (EBVs) ingesteld om de selectie tegen crytorchidie te verbeteren. In slechts enkele jaren zagen ze een aanzienlijke verbetering (rood in de grafiek).
Heupdysplasie bij de Hovawart EBVs zijn in verschillende rassen succesvol toegepast om de frequentie van heup dysplasie (HD) te verminderen. De data in de grafiek hieronder zijn van een fokprogramma tegen HD bij de Hovawart. Nadat pogingen om heup dysplasie te verminderen door middel van selectie op fenotype, faalden om een consistente verbetering te bewerkstelligen, werden in 1984 strenge fok restricties ingesteld die alle aangedane honden uitsloot van de fok. Dit maakte het feitelijk erger, het reduceerde het aantal niet aangedane honden en zorgde voor een toename van honden met de classificatie “grensgeval”. In 1989 werd selectie op basis van EBV's ingesteld en dit zorgde meteen voor een significante verbetering in heup scores. In slecht 5 jaar had meer dan 80% van de honden normale heupen en het aantal ernstig aangedane honden werd bijna geëlimineerd.
Dit zijn spectaculaire, maar niet a-typische voorbeelde van de verbeteringen die in slechts een paar jaar bewerkstelligt kunnen worden door het gebruiken van EBV's als leidraad voor selectie in plaats van fenotype. EBVs stellen fokkers in staat om onderscheid te maken tussen honden met slechte heupen en honden met de genen voor slechte heupen -de essentiële scheiding van de mogelijke omgevingsinvloeden van het onderliggend genotype waarin de fokker daadwerkelijk in is geïnteresseerd. Dit betekent dat er minder dieren uit de genenpool verwijderd worden, omdat honden met een slecht fenotype maar een goed genotype voor de gewenste eigenschap in de fok kan blijven.
Het gebruik van EBVs voor selectie kan leiden tot een probleem dat ook bij selectie op fenotype voorkomt. Als iedereen naar de reu rent met de beste EBV score, creëert dit een bottleneck en zorgt voor een toename van de inteelt als er geen zorg wordt gedragen voor een balans van de reproductie van dieren over de breedte van de genenpool. Dit zou sowieso een basaal onderdeel moeten zijn van een solide genetisch management van een fok populatie van dieren, ongeacht het plan fokkers gebruiken voor hun eigen fokbeslissingen.
EBVs zullen nieuw zijn voor veel hondenfokkers, maar in feite zijn ze al decennia in gebruik als leidraad voor fok beslissingen van geleidehonden bij organisaties zoals Guiding Eyes for the Blind, Seeing Eye.. Door het gebruik van EBVs, kan een goed werkende organisatie genetische aandoeningen beheersen, inteelt beperken in zelfs een gesloten genenpool en honden fokken met de eigenschappen die belangrijk zijn voor geleidehonden De efficiëntie van het fok programma wordt bewezen doordat meer van de honden die gefokt worden, geschikt zijn voor het werk.
Hondenfokkers kunnen EBVs gebruiken om selectie toe te passen om eigenschappen die zij wenselijk vinden te verbeteren en ongewenste eigenschappen te reduceren (Lewis et al 2013). EBVs kunnen voor elke eigenschap die geëvalueerd kan worden door de fokker – temperament, grootte, herdersinstinct, vachtkwaliteit, hart aandoeningen, “showiness”, heup dysplasie- alles wat je kunt beoordelen op beter of slechter zijn, gewenst of ongewenst. EBVs komen in meer en meer landen beschikbaar via de Kennel clubs en ze zijn het meest waardevolle middel dat nu beschikbaar is om de gezondheid en het welzijn van honden te verbeteren.
Beuing R, G Beuing, P Pracht & N Janssen.l 2003 Cryptorchidism in dogs: prevention by breeding (from a seminar in 2003) (pdf)
Beuing R. Strategies in modern dog breeding. (pdf)
Lewis TW, SC Blott, & JA Wooliams. 2013. Comparative analysis of genetic trends and prospects for selection against hip and elbow dysplasia in 15 UK dog breeds. BMC Genetics 14:16 (pdf)
Comments